De theorie achter de eenvoudige en basische cartoon is dat we ons
gemakkelijker kunnen identificeren met het personages, in tegenstelling tot een
foto of een fotorealistische tekening, dan zien we het gezicht van een ander.
Een combinatie is Vincent Van Gogh
van Barbara Stok in een sterk vereenvoudigde stijl maar het blijft specifiek:
het is Vincent Van Gogh en kan niemand anders zijn. Dit noem ik een specifieke cartoon.
De cartoon is een afbeelding die over alle
grenzen heen zijn doel bereikt.
De kracht van de cartoon is de herkenbaarheid. Charlie Brown uit Peanuts
van Charles Schulz is eenvoudig en
toegankelijk getekend en zo creëren we een band met Charlie omdat we er zelf
zoveel insteken. De aantrekkingskracht tot de personages is groot en het
minimalisme staat in contrast met de complexe en filosofische tekst. De kracht
van Kuifje is dat het een universeel
personage is. Het gaat over de grenzen van cultuur en leeftijd heen. Iedereen
kan zich identificeren met Kuifje. De populariteit van Calvin & Hobbes van Bill
Watterson is dat iedereen Calvin kan zijn.
Helemaal aan de rechterkant van de as staan de stereotypen. Een stereotype wordt gedefinieerd als een idee of personage dat is gestandaardiseerd in een conventionele vorm, zonder individualiteit[1]. Het gebruik van stereotypen kan gevaarlijk zijn omdat ze zich laten gebruiken voor bv. propaganda of racisme. Daar zit een kracht van beelden in. Ze kunnen, net als van tekst, gebruikt worden voor eender welk doeleinde, goed of slecht.
De kunst van de strip gebruikt herkenbare reproducties van menselijk
gedrag, de tekeningen maken gebruik van de herinneringen aan ervaringen van de
lezer om een idee of proces snel te visualiseren. Daarom gebruikt de
stripkunstenaar een vereenvoudiging van beelden in herhaalbare symbolen. Dus,
stereotypen.
Een stereotype wordt getekend vanuit algemeen aanvaarde fysieke
kenmerken geassocieerd met een beroep of de functie van het personage (zie groepen personages). Deze worden iconen
en worden deel van de taal van strips of grafische verhalen.
Bekijken we het stereotype van professor:
- Verstrooid
- Zeer slim en vindingrijk
- Vaak slechthorend
- Bijziend (ook professor Barabas heeft een bril)
- Bij voorkeur hoge bejaard
Dit zijn overeenkomsten tussen professor Barabas door Willy Vandersteen,
Professor Gobelijn door Jef Nys, Professor Farnsworth door Matt Groening en
Professor Zonnebloem door Hergé.
[1] Vertaald uit: Eisner, Graphic
storytelling and visual narrative, 2008, p. 11.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten